De grootindustrieel.

  door B Traven        

  In een klein Indianendorp in de staat Oaxaca verscheen op een goede dag een Amerikaan, die van plan was een studie te maken van land en volk. Op zijn rondreis kwam hij bij de hut van een Indiaans keuterboertje, dat zijn bescheiden inkomen wat opvijzelde door in de vrije tijd die hij na zijn werk op het maïsveld overhield, kleine mandjes te vlechten.
  Die mandjes werden van raffia gemaakt, dat geverfd was met verschillende kleuren die de Indiaan van extracten van planten en stukken hout maakte. De man wist die veelkleurige raffiabanden op zo'n kunstzinnige manier in elkaar te vlechten dat het net leek alsof het mandje, als het eenmaal klaar was, bedekt was met figuren, ornamenten, bloemen en dieren. Dat die ornamenten niet gewoon maar op het mandje geschilderd waren maar er in hun geheel zeer vaardig ingevlochten waren, kon ook iemand die er geen verstand van had onmiddellijk zien als hij het mandje van binnen bekeek. Want aan de binnenkant zag men de afbeelding van alle ornamenten op dezelfde plaats als aan de buitenzijde. De mandjes konden gebruikt worden als naai- of bijouteriemandje.
  Als de Indiaan zo'n twintig van die kleine kunstwerken gemaakt. had en hij in de gelegenheid was zijn akker een dag te laten rusten, ging bij 's morgens vroeg om twee uur op weg naar de stad, waar hij de mandjes op de markt te koop aanbood. Dat kostte hem tien centavos aan staangeld.
  Hoewel hij aan elk mandje afzonderlijk verscheidene dagen werkte, vroeg bij voor één mandje nooit meer dan vijftig centavos. Als de koper echter te kennen gaf dat dat veel te duur was en begon af te dingen, dan liet de Indiaan de prijs zakken tot vijfendertig, tot dertig en zelfs vijfentwintig centavos, zonder ooit te weten dat dat het lot van vele, zoal niet de meeste, kunstenaars is.
  Het gebeurde vaak genoeg dat de Indiaan niet alle mandjes die hij op de markt gebracht had, kon verkopen; want veel Mexicanen die menen te moeten laten merken dat ze beschaafd zijn, kopen honderd keer liever een voorwerp waarvan er dagelijks twintigduizend stuks in serieproductie gefabriceerd worden maar waar het merkje van Parijs of Wenen of een kunstatelier in Dresden op staat, dan dat ze in staat zijn de unieke waarde te beseffen van het werk van een Indiaan uit hun eigen land, die nooit twee identieke exemplaren vervaardigt.
  Als de Indiaan zijn mandjes niet allemaal kon verkopen, ventte hij met de rest de ene na de andere winkel langs, waar hij, al naar gelang de eigenaar, op barse, op onverschillige, op minachtende of verveelde wijze behandeld werd, zoals venters en vertegenwoordigers van boeken en schilderijenlijsten behandeld plegen te worden.
  De Indiaan liet zich deze bejegening welgevallen zoals alle kunstenaars dat doen die als enigen de werkelijke waarde van hun werk weten in te schatten. Hij was er niet bedroefd, geïrriteerd of ontstemd over.
  Bij dit venten met het restant werd hem vaak maar twintig, ja zelfs vijftien of tien centavos voor het mandje geboden. En als hij het zelfs voor die fooi verkocht, dan zag hij vaak genoeg hoe de vrouw het mandje pakte, het amper echt bekeek en het dan, waar hij nog bij stond, op de eerste de beste tafel gooide alsof ze daarmee wilde zeggen: 'Het is wel totaal weggegooid geld maar ik wil die .arme Indiaan toch iets laten verdienen, hij is immers van zo ver weg gekomen. Waar kom je eigenlijk vandaan? Zo, uit Tlacotepec. Zeg, kun je me niet een paar kalkoenen brengen? Maar die moeten wel vet zijn en heel goedkoop, anders neem ik ze niet.'

  De Amerikanen nu zijn niet zo verwend met zulke kleine ambachtelijke wonderen als de Mexicanen die, op een enkele uitzondering na, niet beseffen en niet waarderen wat voor rijkdom aan goederen ze in hun land bezitten. En zelfs al weet de doorsnee Amerikaan de weergaloze schoonheid die in die werkstukken schuilt niet op haar werkelijke waarde te schatten, in de meeste gevallen ziet hij toch onmiddellijk dat hier sprake is van een stuk volkskunst dat hij weet te waarderen en dat hij des te vlugger herkent en op prijs stelt omdat het in zijn eigen land ontbreekt.
  De Indiaan zat gehurkt op de grond voor zijn hut de mandjes te vlechten.
  Zei de Amerikaan. 'Wat kost zo'n mandje, vriend?'
  'Vijftig centavos, señor,' antwoordde de Indiaan.
  'Goed, ik koop er een, ik weet wel iemand die ik er een plezier mee kan doen.' Hij had verwacht dat het mandje twee pesos zou kosten.
Toen hij zich dat goed realiseerde dacht hij meteen aan zaken doen.
  Hij vroeg: 'Als ik nu tien van die mandjes van u koop, wat kosten ze dan per stuk?'
  De Indiaan dacht even na en zei: 'Dan kosten ze vijfenveertig centavos per stuk.'
  'All right, muy bien, en als ik er honderd koop, hoeveel kosten ze dan per stuk?'
  De Indiaan zat weer een poos te rekenen.- 'Dan kosten ze veertig centavos per stuk.'
  De Amerikaan kocht veertien mandjes. Dat was alles wat de Indiaan in voorraad had.
  Toen de Amerikaan nu meende dat hij Mexico gezien had en dat hij nu wel alle wetenswaardigheden over Mexico en de Mexicanen kende, reisde bij naar New York terug. En toen hij weer volop aan het werk was, dacht hij aan de mandjes.

  Hij ging naar een grossier in chocolade en zei tegen hem: 'Ik kan u hier een mandje aanbieden dat een zeer originele cadeauverpakking voor luxe bonbons zou kunnen zijn.'
  De chocoladekoopman bekeek het mandje met veel kennis van zaken. Hij haalde er zijn compagnon bij en ten slotte ook zijn bedrijfsleider nog. Ze bespraken de zaak en toen zei de koopman. 'Ik zal u morgen de prijs mededelen die ik bereid ben u te betalen. Of hoeveel wilt u ervoor hebben?'
  'Ik heb u al gezegd dat uw aanbod de enige maatstaf kan zijn voor het verkrijgen van de mandjes. Ik verkoop deze mandjes uitsluitend aan de firma die er het meeste voor biedt.'
  De volgende dag kwam de Mexico kenner bij de koopman terug. Zei de koopman: 'Ik kan voor het mandje, gevuld met de fijnste bonbons, vier, misschien zelfs vijf dollar krijgen. Het is de origineelste en mooiste verpakking die we op de markt kunnen brengen. Ik betaal twee en een halve dollar per mandje, haven New York, invoerrechten en vrachtprijs voor mijn rekening, verpakking voor uw rekening.'
  De Mexico reiziger rekende het uit. De Indiaan had hm de mandjes bij een afname van honderd stuks voor veertig centavos aangeboden, dat was twintig dollarcent. Hij verkocht ze voor twee en een halve dollar per stuk. Zodoende maakte hij op elk mandje een winst van twee dollar dertig, oftewel twaalfhonderd procent ongeveer. 'Ik geloof dat ik het voor die prijs wel kan doen,' zei hij.
  Waarop de koopman antwoordde: 'Maar op één belangrijke voorwaarde. U moet me tenminste tienduizend van die mandjes kunnen leveren. Minder heeft voor mij helemaal geen zin, omdat ik anders de kosten niet kan dekken voor de reclame die ik voor deze noviteit moet maken. En zonder reclame kan ik ze voor die prijs niet verkopen.'
  'Akkoord,' zei de Mexico kenner. Hij had zo ongeveer vierentwintigduizend dollar verdiend, waar alleen de reis en het vervoer naar het dichtstbijzijnde spoorwegstation van afgingen.

  Hij reisde meteen naar Mexico terug en zocht de Indiaan op. 'Ik heb een grote transactie voor u,' zei hij. 'Kunt u tienduizend van die mandjes vervaardigen?'
  'Ja, dat kan best. Zoveel als u er maar wilt hebben. Het duurt wel een hele tijd. De raffia moet voorzichtig bewerkt worden, dat kost tijd. Maar ik kan zoveel mandjes maken als u wilt.' De Amerikaan had verwacht dat de Indiaan bij het bericht over die grote transactie halfgek zou worden, zoals bij voorbeeld het geval zou zijn bij een Amerikaanse autodealer die in één klap vijftig Dodge Brothers verkoopt. Maar de Indiaan wond zich niet op. Hij hield niet eens op met zijn werk. Hij vlocht rustig verder aan het mandje dat hij net onderhanden had. Misschien viel er nog vijfhonderd dollar extra te verdienen om daar de reiskosten mee te dekken, dacht de Amerikaan; want bij zo'n grote order kon de prijs per mandje zeker nog een stukje omlaag.
  'U hebt me gezegd dat u me de mandjes voor veertig centavos kunt verkopen als ik er honderd bestel,' zei hij nu.
  'Ja, dat heb ik gezegd,' bevestigde de Indiaan. 'Het blijft bij wat ik gezegd heb.'
  'Goed dan,' sprak de Amerikaan verder, 'maar u hebt me niet gezegd hoeveel één mandje kost als ik er duizend bestel.'
  'Daar hebt u mij niet naar gevraagd, señor.'
  'Dat is juist. Maar ik wil u nu graag de prijs per stuk vragen als ik er duizend bestel en als ik er tienduizend bestel.'
  De Indiaan onderbrak zijn werk nu om dat uit te kunnen rekenen. Na een poosje zei hij. 'Dat is te veel, dat kan ik niet zo vlug uitrekenen. Daar moet ik eerst eens goed over nadenken. Ik zal er een nachtje over slapen en het u morgen zeggen.' De Amerikaan kwam de volgende ochtend bij de Indiaan om de nieuwe prijs te vernemen.
  'Hebt u de prijs voor duizend en voor tienduizend stuks berekend?'
  'Ja, dat heb ik gedaan, señor. En ik heb mij veel moeite en zorg getroost om het goed en nauwkeurig uit te rekenen, zodat ik u niet bedrieg. De prijs is heel scherp berekend. Als ik er duizend moet maken kosten ze per stuk twee pesos en als ik er tienduizend moet maken kosten ze per stuk vier pesos'

  De Amerikaan was ervan overtuigd dat hij het niet goed had verstaan. Misschien was zijn gebrekkige kennis van het Spaans daar debet aan.
  Om de vergissing recht te zetten, vroeg hij: 'Twee pesos per stuk bij een order van duizend en vier pesos per stuk bij een order van tienduizend? Maar u hebt me toch gezegd dat ze bij afname van honderd stuks veertig centavos kosten.'
  'Dat is ook waar. Ik verkoop u er honderd voor veertig centavos per stuk.' De Indiaan bleef heel rustig, want hij had het allemaal uitgerekend en er was geen reden om te gaan redetwisten. ' Señor, u moet toch zelf inzien dat ik aan duizend stuks veel meer werk heb dan aan honderd, en aan tienduizend mandjes heb ik nog veel meer werk dan aan duizend. Dat vindt ieder weldenkend mens toch zeker logisch? Ik heb voor duizend stuks veel meer raffia nodig, moet veel langer naar de kleuren zoeken en die uitkoken. De raffia ligt niet meteen maar klaar voor het gebruik. Die moet goed en zorgvuldig gedroogd worden. En als ik zoveel duizenden mandjes moet maken, wat komt er dan van mijn maïsveld en mijn vee terecht? En dan moeten mijn zoons, mijn broers en mijn neven en ooms meevlechten. Wat komt er dan van hun maïsvelden en hun vee terecht? Dat wordt dan allemaal heel duur. Ik heb beslist gedacht dat ik u zeer ten dienste zou zijn en zo goedkoop mogelijk. Maar dit is mijn laatste woord, señor, verdad, última palabra, twee pesos per stuk bij duizend en vier pesos bij tienduizend stuks.'
  De Amerikaan praatte en marchandeerde de halve dag met de Indiaan om hem duidelijk maken dat hier sprake was van rekenfouten. Hij schreef een nieuw notitieboekje vol blaadjes helemaal vol om aan de hand van cijfers aan te tonen hoe de Indiaan een vermogen kon verdienen bij een prijs van veertig centavos per stuk en hoe men onkosten, materiaalkosten en lonen in berekening brengt.
  De Indiaan bekeek de cijfers begrijpend en bewonderde de snelheid waarmee de Amerikaan de cijfers kon opschrijven en optellen, delen en vermenigvuldigen. Maar eigenlijk maakte het maar weinig indruk op hem, omdat hij geen cijfers en letters kon lezen en hij van het knappe, economisch zeer belangwekkende college van de Amerikaan geen ander profijt had dan dat hij ervan leerde dat een Amerikaan urenlang kan praten zonder iets te zeggen.
  Toen de Amerikaan uiteindelijk constateerde dat hij de Indiaan van zijn rekenfouten overtuigd had, klopte hij hem op zijn schouder en vroeg: "Wel, mijn beste vriend, hoe is het nu met de prijs?'
  'Twee pesos per stuk voor duizend en vier pesos voor tienduizend stuks.' De Indiaan ging op zijn hurken zitten en voegde eraan toe: 'Maar nu moet ik toch echt weer aan het werk, neemt u mij niet kwalijk, señor.'

  De Amerikaan reisde woedend naar New York terug en al wat hij de chocoladekoopman kon zeggen om van zijn contract af te kunnen komen, was: 'Met Mexicanen kun je geen zaken doen, voor die mensen is er geen hoop.'
  Zo werd New York ervoor behoed dat het overspoeld werd door duizenden van die magnifieke kunstwerkjes. En zo werd het mogelijk te voorkomen dat die prachtige mandjes, waarin een indiaanse landman het gezang van de vogels om hem heen, de kleurenpracht van de bloemen en bloesems die bij dagelijks in het bos zag en de ongezongen liederen die in zijn ziel weerklonken, had weten te verweven, kapot en vertrapt in de vuilnisbakken op Park Avenue gevonden werden, omdat ze geen waarde meer hadden nadat de bonbons er uitgesnoept waren.



Uit: B. Traven, "De aard van een hond" , Salamander 1979